Toen, medio jaren zeventig, de sportdag het levenlicht zag was hij het kind van een wat rebelse generatie die nauwelijks vrede nam met slechts een of twee uren LO per week.
Een uur per dag of toch minstens drie per week bleken alleen in de rest van Europa haalbaar, maar wij kregen wel: DE SPORTDAG. Het moest de dag worden waarop de hele schoolbevolking samen in beweging zou komen.
Belangrijk was ook dat je dingen ging beleven die op een doordeweekse schooldag niet konden. Weg van schoolgebouwen, als het even kon in het groen, met een overschot aan ruimte, maar vooral: met zijn allen.
In de illustere pioniersjaren organiseerde het college haar sportdag op één locatie voor de hele school. De leerlingen beleefden, met zo’n zeshonderd, gedurende vijf jaar eenzelfde aanbod om, als kers op de taart, in retorica het evenement mee te helpen realiseren.
Sinds twintig jaar opteren we voor decentralisatie en worden zowel verscheidenheid als meer bewegingsdebiet aangeboden.
De eerste graad gaat onder andere uitvoerig te water.
De tweede graad beleeft een miniolympiade, het vijfde jaar maakt kennis met het fitnesscentrum en de retorica overstijgt zichzelf nog een keer in racketsports, volley- en voetbal.Omdat deze sporthoogmis voor leerlingen en leraren ook sociaal nazindert, kiezen we steeds het begin van het schooljaar als tijdstip voor het gebeuren.
De sportdag is een bijzondere dag voor bijzondere mensen.